dinsdag 15 augustus 2017

Paradepaadje

Buikschuivende ratten, dat beschrijft de vleugelluie duivenpopulatie in het Amsterdamse beter. Opvliegen doen de mormels niet, niet als ik aan kom galopperen in mijn elegante manly city style. Ze zijn te sluw, ze weten dat menslief niet tegen ze aanvoetbalt en dus blijven ze zich als een zwerm obese verenzitzakken schuin voor je uit wurmen. Je kan ze net geen opdoffer geven en je kan er beter niet op landen. Dat overleven ze waarschijnlijk niet, je enkels.

Ik ben vandaag in onze kleine metropool en het belieft me nog een stukje te lopen voor het avondeten. Vanuit de gruwzame industriekant naar het dampende centrum en weer terug langs de Amstel. Nergens anders kan je zo snel van buitenwijk naar werelderfgoedcentrum als hier. Ring, Rembrandttoren, Amstelhotel, Carré, Hermitage, Stopera. Sneller dan een toeristenbus. Als er niet te veel voor je voeten loopt.

Er zijn hier twee soorten toeristen. De beleefde types die wijken voor de zoutige mist der snelheid, bonjour stamelen en me nastarend toevoegen aan hun bucket list. En de genieters van de vrije hennephandel die overdampt door emoties geen enkele binding met de bewegende omgeving meer hebben. Mijn neus is cruciaal voor navigatie; kan ik rechtdoor of laveer ik beter rond een aankomende botsing van menselijk vlees?

Dan zijn er drie soorten Amsterdammers. De wandelaars die het niet boeit wat de wereld beweegt; daar kan ik omheen en tussendoor. De gemotoriseerden in hun bel van blik of persoonlijkheid; die blijven meestal op het asfalt. En de fietsers. In elke stad steden sturen ze hun rijwiel in een al dan niet lauwe bocht om me heen, maar als ik hier linksdravend op een tweewieler afkom, dan wijkt er geen. Ik bespeur geen boosheid, geen mindemptyness, alleen een blik van jij-loopt-waar-ik-zo-fiets-en-wat ga-jij-daaraan-doen. Dan toch maar de berm in. Ik heb graag gelijk, maar ik haal het liever niet postuum.

De terugweg is eenvoudiger en geeft een mooi zonbeschenen uitzicht op de grote gebouwen aan de andere zijde. Ik kom tot mijn verrassing langs het Paradeterrein (maar alle voorstellingen blijken later uitverkocht), daarna is het nog een paar kilometer worstelen door het saaiste onderdeel van de Amsterdamse marathon. Een goede oefening dan maar.

De steile bruggen, de verkeersmix van vogels tot trams, de trieste industrieterreinen. Hardlopen in Amsterdam is een machtige inspanning voor lichaam en geest.

dinsdag 1 augustus 2017

De wildernis in

De stadsjungle kent vele gevaren, maar we zijn ze gewoon. Auto van links, skater van rechts, scooter van waar-dan-ook; je bent zo het verdroten haasje. Elke dag op de weg kan je laatste zijn, maar… wij vrezen het vrije veld, met z’n zoemende bewoners en netelige nabijheid van groeisels. Ook daar kan op een dag de nacht niet komen; toch is in Europa het risico om door een bronstige neushoorn bestormd te worden pertinent kleiner dan de oorzaak te blijken van een kijkersfile, en al helemaal als je je feromonale zones af en toe een wasbeurt gunt.

Ik doe niet onder voor ons. In een woud, ver hiervandaan, waar geen gele paaltjes de vooruitgang van beschaving markeren, beweeg ook ik me behoedzamer dan in het lokale aanplantje. Wat loert er in het struikgewas? Wat ritselt langs de paden? Wat glibbert omhoog tegen mijn loperskuiten?

Maar het is vakantie. Het interklussum. Even geen rapportages bakken of Zweedse meubels schroeven. Nou ja, nog even een nieuwe loeizware wasbak de trap op sjouwen omdat de bestaande aan scheurbuik lijdt, maar dan kan de koffer dicht voor de reis naar het zuiden. Ver weg genoeg om helemaal buitenland te voelen, genoeglijk dichtbij voor een ochtendrit. De Ardennen, bij het pittoreske Vielsalm.

We doen de Grotten, de Watervallen, de Wildwaterglijbaan, de Ourthe en de Bowling. Het is groots. Ik wil ook een looprondje. Alhoewel de omgeving een fietsersparadijs is, kent de regio amper faciliteiten voor een ongestoorde training. Er zijn vrijwel geen vrij liggende fietspaden en op de heuvelwegen zijn de snelheden hoog en de afgronden diep. Voor een hardloper is dat helemaal geen feest. Op de kaart vind ik wel een fietsroute die naar een buurdorpje voert. Als ik daar nou heen ga over kleine weggetjes en dan terug over dat pad, kan ik nog een rustige afstand lopen. Hoe wild kan het zijn?


Vast heel rustig, als de je weg goed onthoudt. Ik ben dus na drie bochten en twee splitsingen al van ’t padje. Dat valt pas op als de vijf volgende bochten en splitsingen niet meer rijmen met het plaatje in je hoofd. De weg wordt een bospad, daarna een paadje. Het bos wordt woud en wild. Het spoor blubbert. Ik ook. Wanneer ik hier een been breek, wie gaat me dan vinden? En in welk seizoen?


Dan zie ik na vijf kilometer de bomen wijken, licht, huizen, een weg, een dorp. Het dorp! De weg terug is een makkie.


Het valt best mee met de gevaren van de wilde natuur, vind ik, eenmaal comfortabel terug in Nederland. Met de vervangen wasbak in m’n armen de trap af hijgend mis ik de laatste tree, waarop ik met 40 kilo steen tegen de vlakte ga. Ik wil graag weer werken. Gewoon elke dag in het verkeer. Dat voelt pas veilig.