Dat Griekse
tragedies ook in polderlandschap goed aarden, blijkt niet alleen uit de
lijsttrekkersdebatten. Met de uitvoering van Medea in het Zeeuwse
plaatsje Veere (waar hebben we het woord pittoresk ook weer gelaten) komen
hemel en aarde bij elkaar.
Achter de
wallen van het oude stadje spoelde een eeuw geleden de zee, nu alleen klotsen nog
kluiten tegen de muren. Ondergaande zon werpt lange schaduwen over de natlanden
en het bastion. Hierachter ligt het toneel, na passage door de schutterstunnel,
in de oksel van de Veerse Vest, op de begraasbare bodem van het getij van toen.
Met vijf
spelers is de cast ingetogen. De grootsheid van de omgeving trekt hen als
iconen omhoog. Tegen de enorme stuwmuur worden mensen goden, en goden nietig. De
teksten zijn monoloog, ieder praat in zichzelf tegen elkaar. Ingekaderd als een proces verbaal, een achteruit
gespoelde film. Niet de bewegingen, maar de epische teksten zetten het drama in cadans.
Het is duister
nu, alleen veraf verlichte randen van de resten zon. Het weer slaat om en slaat toe, scherp
aangelichte regen en bulderende windvlagen komen van overal. Alsof Juno
persoonlijk haar Jason overgiet, geen toneelmeester kan dit evenaren. De
spelers spoelen nat, de toeschouwers worden nog grotendeels beschermd door de muren en
geluk. Hoofdpersonen Medea en haar min zijn één met de elementen.
Half klam en
kleumend in het laat seizoen weer huiswaarts, maar verwarmd door de nabijheid
van zoveel magische schoonheid, zo vrouwelijk, zo’n innige omarming met de
natuur en de eeuwig moderne klassieken van liefde en behoefte.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten